Jij dacht dat het leven makkelijker ging worden nu je kinderen groter worden? Wel het tegendeel is waar. Met pubers is het de hele dag spitsroeden lopen. Want één simpele vraag kan al leiden tot een woedende aftocht en een theatraal: ‘Ik haat je!’
- ‘Hoi.’
- Geef telefoon door: ‘Zeg oma even gedag.’
- ‘Wat zie je er leuk uit.’
- ‘Wat kan het jou schelen wat anderen van je denken?
- ‘Met wie ga je?’
- ‘Wakker worden.’
- ‘Had ik het niet gezegd?’
- ‘Papa en ik gaan zo dansen.’
- ‘Is de deur van de koelkast dicht?
- ‘Geen chips, we gaan zo eten.’
- ‘Heeft je beste vriend nu een tattoo?’
- ‘Wees toch eens een beetje trots op jezelf.’
- ‘Ga je zo uit?’
- ‘Goed gedaan!’
- ‘Het is niet het einde van de wereld.’
- ‘Waar is je rugzak?’
- ‘Wacht even.’
- ‘Je wilt niet weten wat voor een rotdag ik heb gehad.’
- ‘Zo zeg, jij hebt je best gedaan.’
- ‘Eet je vanavond mee?’
- ‘Wat goed van je!’
- ‘Laten we het even hebben over anticonceptie.’
- ‘Ga toch eens lekker naar buiten.’
- ‘Zou je je fiets even achter willen zetten?
- ‘Kijk toch eens wat vrolijker!’
- ‘Hang je je jas even op?’
- ‘Ik wou dat je wat meer op je zus leek.’
- ‘Je hébt al vijf spijkerbroeken.’
- ‘Heb je nog vuile was op je kamer?’
- ‘Dat kun je beter niet opeten.’
- ‘Hoe laat ben je thuis?’
- ‘Ik ben zó trots op je!’
- ‘Natuurlijk ga je zondag mee naar opa.’
- ‘Wat een mooie kleur lipstick.’
- ‘Je kunt toch gewoon nee zeggen?’
- ‘Je kunt het toch gewoon proberen?’
- ‘Vertel me alles!’
- ‘Je bent toch wel érgens enthousiast over?’
- ‘Als je toch eens besefte hoe slim je bent.’
- ‘Welterusten, lieverd.’
- ‘Ik luíster toch?’
- ‘Kan ik je ergens mee helpen?’
- ‘Je ziet er moe uit.’
- ‘Waarom zoek je geen baantje?’
- ‘Op jouw leeftijd was ik helemaal niet zo.’
- ‘Hoe denk je dat het er in de échte wereld toegaat?’
- ‘Ik weet niet of dat wel iets voor jou is.’
- ‘Grappig T-shirt, zeg.’
- ‘Nog iets gehoord van je mentor?’
- ‘Hoort dat zo, zoveel eyeliner?’
- ‘Wat doen zijn vader en zijn moeder?’
- ‘Ik mis mijn lieve kleine zoontje…’
- ‘Waar ben je?’
- ‘Ik ben het helemaal met je eens.’
- ‘Wie is dat?’
- ‘Kom toch eens van die bank af.’
- ‘Als je er toch eens wat harder aan trok…’
- ‘Wat zit je haar leuk.’
- ‘Ben je ongesteld?’
- ‘Kan ik helpen?’
- ‘Stel me even voor aan je vrienden.’
- ‘Maar anders ben je altijd dól op spaghetti!’
- ‘Op een dag zul je het begrijpen.’
- ‘App me even als je er bent.’
- ‘Wat zeg ik nou net?’
- ‘Heb je veel huiswerk?’
- ‘Wakker worden!’
- ‘Trek het je niet aan.’
- ‘Waar kijk je naar?’
- ‘Hoe bedoel je, op vakantie met je vriendinnen?’
- ‘Je kunt onmogelijk nog honger hebben.’
- ‘Cool, zeg.’
- ‘Hoe ging je toets?’
- ‘Hoe gaat het?’
- ‘WAKKER WORDEN!’