De zestienjarige zoon van Marieke heeft het sporten ontdekt. Qua bouw komt hij al dicht in de buurt van een topsporter. Zelf heeft ze er helemaal niks mee en of ze wil betalen voor de sportschool weet ze eigenlijk niet.
Wil jij meebetalen voor de sportschool?, vraagt mijn zoon. Hij staat in de deuropening van de kamer, terwijl ik op de bank een tijdschrift lig te lezen, biertje op pakafstand. Achter hem ligt zijn sporttas, die hij meestal achteloos in de gang werpt met de rottende handdoek er nog in. Hij komt net terug van waterskiën, zijn nieuwste hobby.
Morgen vs vandaag
Er is een soort tweedeling in ons gezin op dit vlak. Mijn sport is een aantal keren per dag naar het koffieapparaat sloffen, verder doe ik alles zoveel mogelijk liggend. Ik heb een hangmat aangeschaft voor de zomer, zodat we het liggende leven buiten voort kunnen zetten.
Daarnaast huldig ik het principe dat je alles wat je morgen kunt doen, zeker niet vandaag moet doen. Mijn dochter zit ook op die lijn, maar moet nog leren doseren, ze is blijven zitten. Hoe dan ook, mijn zoon trekt het lethargische gezinsgemiddelde omhoog tot acceptabele proporties.
Mijn zoon, de sportfanaat
Het is niet zo dat hij de sportschool nódig heeft, al beweert hij van wel. Hij is keeper bij waterpoloclub UZSC. Wie bekend is in waterpolokringen weet dat deze club de schrik van de regio is. Op zijn best zie je de tegenstander aan het eind van de wedstrijd half verdronken, zonder zwembroek, gekneusd het bad uitkruipen. De uitslagen zijn verpletterend: 29-2, 26-1. En dan nog baalt mijn zoon dat hij die ene bal niet gehouden heeft.
Ik heb wel eens gevraagd, toen ik vanaf de tribune zag hoe onschuldige waterpolojongens uit de provincie volledig de pan in werden gehakt, of hij dan niet één of twee ballen kon doorlaten, zodat de tegenpartij toch nog een paar puntjes konden halen. Maar mijn zoon schudde geïrriteerd het hoofd en zei dat ik echt niks snap van sport. Hij heeft diverse blessures gehad, van gebroken vingers tot gekneusde ribben, maar het deert hem niet. Stug gaat hij drie keer per week trainen en in het weekend speelt hij twee wedstrijden.
Wie betaalt de sportschool?
Hij heeft een eng goede conditie, dicht in de buurt komend van Epke Zonderland en Dumoulin. Toen we eens van het station naar huis moesten en hij zijn fiets niet had, rende hij met me mee. Ik moest hard fietsen om hem bij te houden. Ondertussen voerde hij al rennend een gesprek zonder ook maar één keer te hijgen. Uitgeput van het harde fietsen kwam ik thuis. Een half uur later lag ik nog astmatisch op de bank na te hijgen. Zo niet mijn zoon, die was allang bezig met zijn volgende activiteit.
Hij werkt als fietskoerier bij Deliveroo. Vindt hij een perfecte bijbaan. En fiets hij gerust 140 kilometer per dag – hij heeft natuurlijk een kilometerteller op zijn Batavus. Maar nu staat hij in de deuropening om te vragen of ik mee wil lappen voor de sportschool. Alsof het niet genoeg is.
Zijn tweelingzus ligt nagellakend op de andere bank in een joggingbroek. Ze laat een kort schamper lachje horen. Ik verleg mijn been en neem nog een slok bier uit de fles. Vraag eerst je vader maar, zeg ik. Wie anders kan er verantwoordelijk zijn voor deze extreme sportgenen?