Martine doet verwoede pogingen om haar pubers aan het praten te krijgen. Alle gesprekstechnieken trekt ze uit de kast, met eenlettergrepige antwoorden als resultaat.
Een vriendin scrolde op zoek naar een titel van een plaat door de WhatsApp-conversaties van haar zoon. “Wel allemaal groen”, zei ik. “Ja”, zuchtte ze. “Hij antwoordt doorgaans alleen met ‘ja’, ‘nee’ of ‘ok’. Maar ook live komt er niet heel veel uit.” Mijn vriendin zou natuurijk wel willen weten wat hem bezighoudt. Maar als ze met die jongen gaat praten, dan voelt ze zich net een verslaggever die een zeer ervaren politicus een staatsgeheim wil ontfutselen. Er komt niets uit.
Bij mij aan de keukentafel zijn de pubers ook niet bepaald mededeelzaam. Op een aardig bedoelde (lees: belangstellende) vraag aan mijn zoon over zijn dag op school reageert hij meestal met ‘O goed’. Doorvragen, zoals ik ooit heb geleerd in een college ‘interviewtechnieken’ werkt ook niet. Ze lopen namelijk gewoon weg. Mijn dochter ook. Ik krijg regelmatig te horen dat ik ‘te veel vragen’ stel.
Of het nou op WhatsApp, door de telefoon of gewoon live is: praten met hun ouders is nou niet iets waar puberkinderen warm voor lopen. Je bent als ouder nou eenmaal de minst favoriete gesprekspartner. Toch moet er af een toe gepraat worden, al is het maar omdat je echt wilt weten hoe het gaat op school. Of vanwege het simpele feit dat je bij elkaar in huis woont en gewoon wilt weten wat ze willen eten.
Dus ik besloot het tot mijn persoonlijke missie te maken om het gesprek gaande te houden. Zo probeerde ik mijn dochter te lijmen met een warme choco en appeltaart in het knusse cafeetje om de hoek. Daar zouden we wel eens even een potje gaan praten. Maar mijn hoop vervloog al toen ze uit haar tas een boek opdiepte en ging zitten lezen. Ik was mijn bril vergeten, dus ik zat er een beetje verloren bij te kijken terwijl zij al lezend de slagroom naar binnen lepelde.
Met mijn zoon ging het niet veel beter. Ik had thee gezet, zijn lievelingskoekjes gehaald en ging aan de keukentafel zitten wachten tot hij thuiskwam. Hij kwam binnen, ging weliswaar bij mij aan tafel zitten met een volgestapeld bord boterhammen en een kop thee ging er ook nog wel in, maar toen ik mijn vragen stelde, zat zijn mond vol. En toen hij de stapel boterhammen binnen had, verdween hij zijn kamer in. Hij zei nog net wel ‘doei’.
Ik gaf het op. Dan maar niet. Of wachten tot ze weer wel gaan praten. Op het moment dat ze achttien zijn geworden, of misschien nog later. Ooit.
Maar sinds ik mijn conversatiepogingen staakte, lijkt het wel of zij een gesprek willen voeren. Weliswaar op de momenten dat het mij niet uitkomt. Bijvoorbeeld als ik aan de keukentafel achter de laptop zit een deadline te halen, of terwijl ik een ingewikkeld klusje moet doen zoals een IKEA-kastje in elkaar zetten. Mijn zoon wil dan wel uitgebreid van wal steken over het leven op school. Of -en daar heeft mijn dochter een handje van- vlak voordat ze eigenlijk naar boven moet om te gaan slapen. Het is een zeer uitgekiende manier van tijdrekken.