Drama in Huize De Vente. De telefoon van de puber is zoek. Martine denkt dat ze een trucje weet om de dief op te sporen.
‘Mam, heb jij mijn telefoon gezien?’ Hij vraagt het nog voor hij gedag heeft gezegd, als hij binnenkomt na een zomer-voetbaltrainingskamp. Ik bel naar het toestel. Geen gehoor. Ik bel hem met WhatsApp. Geen gehoor.
‘Had je ‘m mee naar voetbal?’ Hij knikt.
En je had hem in je tas laten zitten. Was de kleedkamer open? Hij knikt nog eens.
‘Dan is-ie gejat’, concludeer ik.
Er is een trucje met de telefoon dat hij nog niet blijkt te kennen en ik wel. Via Google kun je een telefoon traceren. Ik zie het stipje een paar honderd meter van ons huis, tussen hem en het voetbalveld. Dat is een mindere buurt dan die van ons.
‘Zie je wel’, zeg ik. ‘Gejat’.
Ik houd me eerst in, maar vindt mezelf terug middenin een tirade over hoe je zo stom kunt zijn je telefoon in een niet-afgesloten kleedkamer te laten liggen. ‘Misschien weten ze daar wel iets’, zeg ik.
Fak, fakkerde fak, vloekend haalt hij de fiets van het slot. Ondertussen bedenk ik vervolgscenario’s. Hij moet in ieder geval aangifte doen bij de politie. En hoe moet het nu verder met de telefoonloze zoon? Gewoon zo laten?
Ik denk aan de beschadigde maar nog prima Samsung in de bureaula en dat hij die onder voorwaarden wel mag hebben aan het begin van het schooljaar. Maar niet al in de vakantie, bedenk ik me. Er moet namelijk wel een beetje gebloed worden voor het onachtzaam achterlaten van spullen. Moet-ie maar opletten. En vervolgens nog een paar maanden krantenwijk lopen om een nieuw exemplaar bij elkaar te verdienen.
Als hij een half uurtje later thuis komt, staat zijn gezicht nog steeds op onweer. Als hij nog tien was geweest, was hij nu gaan huilen. Maar hij verbijt zich. Er is niks gevonden, maar hij kan wel om halfnegen de volgende ochtend de camerabeelden bekijken. Ik verbaas me er vooral over dat er in voetbalkleedkamers blijkbaar camera’s nodig zijn.
En dan komt het telefoontje van een moeder van een teamgenootje. Hoe, weet ze niet maar er had een tassenwisseltruc plaatsgevonden. En de telefoon zat in de tas van haar zoon. Samen met 1 voetbalkous. Inmiddels heb ik geleerd me niet meer af te vragen hoe zoiets kan gebeuren, maar neem genoegen met het feit dat ze kunnen gebeuren. En dat het dus soms ook gewoon goed kan komen.
De telefoon moet hij aan de andere kant van de stad ophalen, op de fiets. We bieden aan mee te rijden, maar dat hoeft dan weer niet van ‘m.
Daarna bedenk ik dat mij dit ook heel makkelijk had kunnen overkomen. Een rondslingerende bankpas die niet van mij was in mijn portemonnee stoppen. Thuiskomen en erachter komen dat je de huissleutels van een collega in je tas had gestopt en dat die collega in Tilburg woonde. Of de telefoon van een ander van tafel gegrist. Ik heb het ooit allemaal ook zelf gepresteerd, terwijl ik geen puber meer was. En zelfs niet dronken.
En over die telefoontracker met Google: dat lijkt me handig voor een volgende keer. Als de puber én zijn telefoon zoek zijn. Benieuwd hoeveel ouders dat gebruiken om de gangen van hun kinderen na te gaan.