Pubers op scooters zijn bloedirritant en gedragen zich levensgevaarlijk. Dus Martine had gerekend op wat respijt, toen er eentje onder haar auto lag. Maar het toegestroomde publiek dacht er echt héél anders over.
Ik had hem echt niet gezien. Het was donker en het was op het meest irritante verkeersplein van de stad. Ik had wel twee fietsers rechtsaf zien slaan, maar niet hem, op zijn grijze scooter en de Thuisafgehaald-tas op zijn rug. Ik zag hem wel vallen, maar hij stond weer toen ik eindelijk de deur open had gekregen van onze auto.
“Ik had je echt niet gezien”, stamelde ik.
Normaal, als ik op de fiets zit, vervloek ik de maaltijdkoeriers die altijd zigzaggend tussen het verkeer door hun adresjes af gaan, je afsnijden en irritant toeteren als ze erlangs moeten. Het gaat altijd maar net goed. Maar bij mij dus niet.
De toegestroomde ramptoeristen keerden zich onmiddellijk tegen mij. Hóe had ik het niet kunnen zien, want híj had toch voorrang. En hoe haalde ik het in mijn hoofd eerst naar de schade te kijken in plaats van naar die jongen. “Hij staat toch?”, zei ik nog. Een vrouw nam hem apart. “Als je getuigen nodig hebt, dan zeg je het maar hoor.” Een andere, een man uit het publiek deed er nog een schepje bovenop. Dat het mijn fout was, en dat ik toch beter had moeten weten.
Oei, blijkbaar had ik de schijn tegen. Amsterdam-Zuid, een vrouw (dus kan niet rijden) en een enorme, kapitaalkrachtige auto. Waarvan ik wilde roepen: ‘die is niet van mij, die is van de zaak van mijn man’
“Ik ga de politie bellen, trut”, riep de man uit het publiek. “Moet je doen”, riep ik met de telefoon aan het oor om de tirade aan mijn adres te kunnen negeren.
“Ik heb morgen tentamens”, zei de jongen van de scooter en trok tegelijkertijd zijn broek omhoog om zijn schaafwonden te laten zien. Hij strompelde er een beetje bij. Ik kreeg de neiging er een pleister op te plakken. Kusje erop en klaar. Ik naar huis en hij op zijn scooter weer verder.
Maar de politie kwam, nam de aangifte op en stuurde het mij niet zo gezinde publiek weg. Ik wilde met mijn man in de auto naar huis springen, maar de jongen vroeg of ik niet even wilde wachten tot zijn broer er was. “Ik vind het niet fijn om hier te blijven staan.” Mijn gedachten gingen razendsnel, net als mijn intuïtie. Was het wel slim om hier midden op een kruising te blijven staan, in afwachting van -hoeveel eigenlijk?- Marokkaanse jongens? Was ik toch echt zo’n bitch dat ik dat eng vond.
De broer kwam, en er kwam een vriend. In een -jawel- Golf. Ik kreeg van iedereen een hand. Ze bekeken de scooter, vulden samen het schadeformulier in. Ik bood nog maar eens mijn excuses aan, aan de broer. “Ik had hem echt niet gezien”, zei ik nog maar een keertje. En die tentamens, waar gingen die over? “Marketing, mevrouw”. Al die tijd had ik ook steeds maar gedacht aan dat eten in dat Thuis-afgehaald pakket. “Ik had alleen nog wel een hapje voor mezelf”.
Toen de broer klaar was met het formulier en de scooter was beklopt, kreeg ik alles weer terug. Of ze mij nog konden helpen, vroegen ze. “U moet niet hier zo in uw eentje blijven staan, mevrouw. Dat is gevaarlijk.” Jongens zijn het, lieve jongens.
***
Nu je hier toch bent, zouden we je iets willen vragen…
We maken iedere dag Tis Hier Geen Hotel met heel veel plezier. Want we zien het als onze missie om jullie zonder al teveel kleerscheuren, en een beetje humor, door de puberteit van je kinderen heen te slepen. En dat willen we blijven doen. Maar sinds de Corona-crisis is dat er niet makkelijker op geworden. Zou je ons daarom willen helpen dit Hotel open te houden? Hoe? Kijk HIER.