Pubers kunnen behoorlijk laks zijn. Zo ook de zoon van Ingrid. Toen zijn fiets werd gestolen vond hij dat vooral grappig. Want zo erg is dat toch niet?
‘Dat meen je niet?’ hoor ik mezelf hard zeggen en ondertussen klinkt er gelach op de achtergrond. Ik hoop van harte dat het een grap is. ‘Is het serieus?’ vraag ik zachtjes en doe een klein schietgebedje. Laat het alsjeblieft een flauw geintje zijn. ‘Ja, het is echt. Mijn fiets is gestolen,’ zegt puberzoon zuchtend. ‘Hoe kan dat en waar is dat gebeurd?’ roep ik nu luid. ‘Ik kon hem niet goed op slot zetten, het ging wat stroef. We wilden even naar de supermarkt om iets lekkers te kopen en het sleuteltje stond wat krom. Het lukte me niet.’
Fiets gestolen
Mijnheer de puber wilde even zijn honger stillen en dacht dat hij in de jaren zestig in een dorpje van 100 inwoners beland was, waar nooit iets gebeurt en iedereen elkaars fiets kende, dus op het moment dat hij merkte dat het op slot gaan wat lastig ging, zette hij de fiets maar even niet op slot. Dat moet kunnen toch? Maar helaas zitten we niet in de jaren zestig, maar in 2019 waar het stelen van fietsen net zo normaal is als boodschappen doen.
Even de supermarkt in en foetsie. Elke dag moeten er flink wat kilometers afgelegd worden, dus je wilt een fiets hebben die het goed doet en lekker soepel over de weg rijdt. Drie maanden als brugpieper door het leven en nu is mijnheer zijn gloednieuwe fiets kwijt. Dit had ik een keer verwacht, maar niet zo snel. Ik voel de woede borrelen en weet al hoe zijn vader hierop zal reageren. We kennen de lakse mentaliteit van onze puberzoon, dus dit krijgt nog een staartje.
Lopen naar huis
‘Tja, je zult naar huis moeten lopen, bovendien kan ik niet weg omdat je zusje thuis is,’ zeg ik en vind mezelf een zeer strenge, maar rechtvaardige moeder. Bovendien is de enige manier waarop het binnen zal komen. Het zonnetje schijnt en een keer zeven kilometer lopen, zal hem leren. Ik deel nog even mee dat hij morgen naar het politiebureau moet gaan, om aangifte te doen, alhoewel hij natuurlijk geen kans maakt omdat hij zijn fiets niet op slot heeft gezet.
‘Ja, doe ik en ik zal naar huis lopen,’ zegt een bedeesd stemmetje. Er wordt niet tegengestribbeld door hem. Ik krijg zowaar medelijden, maar blijf bij m’n beslissing. Wanneer ik zijn vader inlicht over het voorval, hoor ik hem eerst drie keer luid een lichaamsdeel roepen en vervolgens ontsnapt er een diepe zucht uit zijn mond. ‘Nou, hij bekijkt het maar hoe hij het oplost,’ zegt manlief en ik denk aan het kleine fietsje dat in de garage staat en waarmee hij de komende dagen acht kilometer heen en terug zal moeten fietsen.
‘Ik ga geen andere kopen voor hem,’ zegt mijn man vervolgens opstandig. Ik ken deze reactie. Een logische reactie. Later zal hij wat bijtrekken en zal er een andere fiets gekocht worden. Dat het geen nieuwe wordt, is duidelijk.