De wekker gaat en ze komen uit bed. Maar tussen dat moment en de aankomst op school kan er van alles misgaan. Hier een overzicht van de obstakels die je puber zoal kan tegenkomen op de vroege ochtend. Je verzint het niet.
#1 Een lange zoektocht naar sleutels, die uiteindelijk aan het haakje bij de deur bleken te hangen.
#2 Iets met een haarlok die maar niet op zijn plek wilde blijven zitten.
#3 Een linkersok was kwijt, en toen die was gevonden wist hij niet meer waar hij de rechtersok had gelaten.
#4 Het was kiezen: óf een briefje halen voor gym vanwege ‘spullen niet mee’ óf eerder melden. Het werd het laatste.
#5 Neemt niet weg dat het zoeken naar de gymspullen bijna een half uur kostte, zodat hij én een briefje voor gym moest halen én zich eerder moest melden.
#6 Hij had nog best op tijd kunnen zijn als hij die discussie niet was begonnen over het schrijven van een briefje.
#7 De stekker zat niet in het broodrooster.
#8 Een lange zoektocht (inclusief scheldpartij) omdat de pindakaas weg is, terwijl die al die tijd op tafel staat.
#9 Het brood was niet ontdooid.
#10 Hij had weliswaar de wekker eerder gezet, omdat hij nog moest leren, maar was daarna weer in slaap gevallen.
#11 Hij was weliswaar al aangekleed, maar ging na het ontbijt nog even in bed liggen.
#12 Hij kwam er vanmorgen achter dat cartridge van de printer leeg was en dat werkstuk moest wel vandaag worden ingeleverd.
#13 Hij moest nog even een level uitspelen.
#14 Hij moest wachten tot zijn favoriete shirt droog was.
#15 Zijn zusje (5 minuten eerder opgestaan) zat in de badkamer.
#16 Hij moest poepen.
#17 Hij dacht dat het eerste uur was uitgevallen omdat die leraar vorige week ook ziek was.
#18 ‘Jij wilt niet dat ik mijn telefoon op mijn kamer heb, dus nu heb ik geen wekker’.
#19 Jíj had hem uit bed moeten halen.
#20 Jij vraagt of jij je dan morgen om acht uur op school zal melden.
#21 De seconden tikken weg door de discussie die daarop volgt.
#22 Hij was op buienradar aan het kijken wanneer het zou ophouden met plenzen.
#23 Hij kon geen regenbroek vinden.
#24 Hij kon geen fietslampjes vinden.
#25 Zijn fiets stond niet in de schuur.
#26 Hij moest zijn fiets halen bij de supermarkt, daar was hij even heen op de fiets en terug komen lopen.
#27 De brug stond open (maar nee, echt).
#28 De spoorbomen waren langdurig dicht.
#29 ‘Maar echt álle stoplichten stonden op rood’.
#30 Alle mensen voor hem waren langzaam aan het fietsen.
#31 De vriend met wie hij zou opfietsen kwam niet opdagen.
#32 Hij was gewoon te laat weggegaan.
#33 Het was geen weekend.