Pubers hebben vaak geen zin om te praten, al helemaal niet met hun ouders. Dus houden ze de conversatie zo beperkt mogelijk en gebruiken ultrakorte antwoorden waaruit jij dan een antwoord moet weten te destilleren.
#1 ‘Ik slaap nog’
#2 ‘Ik slaap al’
#3 ‘Ik ben moe’
#4 ‘Ik ga al’
#5 ‘Straks’
#6 ‘Morgen’
#7 ‘Rustig’
#8 ‘Hoezo?’
#9 ‘Niet goed?’
#10 ‘Waarom?’
#11 ‘Kan ik niet vinden’
#12 ‘Ik ben weg!’
#13 ‘Dat is niet chill’
#14 ‘Ieuw!’
#15 ‘Dat vraag je toch niet?’
#16 ‘Geen zin’
#17 ‘Stom’
#18 ‘Lelijk’
#19 ‘Suf’
#20 ‘Nou, gewoon’
#21 ‘Omdat jij het zegt’
#23 ‘Ik ga niet’
#24 ‘Zeg ik niet’
#25 ‘Geen idee’
#26 ‘Weet ik veel’
#27 ‘Ik hoor je niet’
#28 ‘Kwijt’
#29 ‘Stuk’
#30 ‘Ja, doei’
#31 ‘Heb ik al gedaan’
#32 ‘Je zeurt’
#33 ‘Gaat wel’
#35 ‘Lussiknie’
#36 ‘Is er niks lekkers?’
#37 ‘Hou op’
#38 ‘Ga Weg’
#39 ‘Nee’
#40 ‘Ja’
#41 ‘Misschien’
#42 ‘Heb ik’
#43 ‘Heb ik niet’
#44 ‘Ik?’
#45 ‘Bezet’
#46 ‘Niet doen’
#47 ‘Rot op’
#48 ‘Echt niet’
#49 ‘Echt wel’
#50 ‘Kak’
#51 ‘Fak’
#52 ‘Meh’
#53 ‘Nog niet’
#54 ‘Zo’
#55 ‘Zo niet’
#56 ‘Wût?’
#57 ‘Wa?’
#58 ‘Wat?’
#59 ‘Wè’
#60 ‘Gadver’
#61 ‘Goed hoor’
#62 ‘Chill’
#63 ‘Doe normaal’
#64 ‘Laat maar’
#65 ‘Hoe laat gaan we eten?’
#66 ‘Wanneer gaan we eten?’
#67 ‘Waarom is er niks te eten in huis?’