‘Daar gaan we weer’, zucht mijn zoon. Hij kijkt naar de verschrikkelijke beelden van Barcelona op televisie. We zijn geschokt door wat we zien, in de stad die we zo goed kennen, de straten waar we gelopen hebben. Het is onwerkelijk. Afschuwelijk. We denken aan, en maken ons zorgen om, iedereen die we daar kennen. Familie die er woont, vrienden die er op vakantie zijn. Mijn zoon denkt ook aan de moslimjongeren in de stad. Jongens en meisjes die net zo oud zijn als hij en het vanaf nu misschien nog zwaarder krijgen dan ze al hebben.
Januari 2015, een aanslag op het satirische blad Charlie Hebdo in Parijs schokt de wereld. Deze aanslag raakte me misschien nog wel meer dan eerdere aanslagen omdat het journalisten, dus min of meer collega’s, betrof. Maar vooral omdat het zo’n duidelijke aanval op onze vrijheid van meningsuiting was. ‘Klote moslims’ riep ik tegen de televisiebeelden. Mijn toen veertien jarige zoon vond dat ik dat niet kon zeggen. Ik kon volgens hem niet een hele groep als ‘klote’ bestempelen. En wegzetten als terroristen. ‘Als je dat doet, dan vind je mijn moslimvrienden dus ook klote. En denk je dan ook dat ze ineens een bom onder hun jas vandaan trekken, ofzo?’, wierp hij me voor mijn voeten. Ik riep wat wellicht veel mensen roepen nadat er een aanslag is gepleegd door moslimterroristen. En natuurlijk was het niet mijn bedoeling om alle moslims over een kam te scheren, maar dat deed ik dus wel. Inclusief de vrienden van mijn zoon. De jongens met wie hij elke dag in de klas zit en op pleintjes voetbalt, en die niks met die hele aanslag te maken hadden.
Mijn zoon zit op een gemengde school. In zijn klas zitten kinderen met een Marokkaanse, Amerikaanse, Afghaanse, Pakistaanse, Chinese, Italiaanse, Portugese, Nederlandse, of Sri Lankaanse achtergrond; een bont gezelschap van havo- en vwo-leerlingen. Voor wie nationaliteit, afkomst, geloof, of de plek waar je wieg heeft gestaan helemaal geen rol speelt. Ze worden vrienden omdat ze met elkaar kunnen lachen, voetballen, gamen, een prank kunnen uithalen. Ze vinden het belangrijk dat je elkaar helpt, te vertrouwen bent, oprecht bent, en of elkaars rug dekt als er straf wordt uitgedeeld. Dingen waarbij geloof of huidskleur helemaal geen rol spelen. De vraag: waar kom je vandaan, of wat geloof je, stellen ze elkaar niet. Het zal ze een worst wezen of je bent geboren in Rabat, Lutjebroek of Peking. Of dat je vader en moeder daar geboren zijn. En welk geloof je al dan niet aanhangt en in welke vorm. Ik vraag wel eens naar de achtergrond van de kinderen uit zijn klas en dan haalt mijn zoon zijn schouders op. Niet belangrijk. Voor hem telt wie de meest schunnige grappen kan maken, of met wie hij het beste Fifa17 op de PS4 kan spelen, en met wie het goed toeven in de KFC is. In die zin stemt de generatie van mijn zoon hoopvol. Ze zijn misschien wel de echte zogeheten bruggenbouwers, jonge mensen die met elkaar verbinden op dat wat er is, namelijk wie je bent. Vrienden kiezen ze niet op basis van geloof of afkomst, maar op innerlijke eigenschappen. Inderdaad, op karakter dus. Die dag dat gewapende mannen een redactie in Parijs binnenstormden leerde ik een belangrijke les van mijn zoon. Zij die dat doen zijn fout, scheld op hen zoveel je wilt, maar laat alle anderen die daar helemaal niks mee te maken hebben er alsjeblieft buiten.
Een paar maanden later was er weer een aanslag in Parijs, onder meer in het Bataclan-theater. Terwijl we naar de televisie keken vertelde mijn zoon hoe de afgelopen maanden voor zijn Marokkaanse, Afghaanse en Pakistaanse vrienden waren geweest. Jongens die het al moeilijk hebben omdat ze Abdel, Mohammed of Youssef heten, jongens die al met 1-0 achterstaan alleen maar op basis van hun naam en uiterlijk. Ze werden na die eerste aanslag in Parijs op straat opvallend meer staande gehouden door de politie, vaker argwanend aangekeken door buurtgenoten, en kregen de meest vreselijke dingen toegesist van vreemden. Dat ze naar hun eigen land moeten oprotten. Dat hun familie verbannen moet worden. Dat ze kutmoslims zijn. Dat alles de schuld van moslims, en dus van hen, is. Keer op keer moesten ze zich verantwoorden voor iets wat ze niet hadden gedaan. Voor iets dat ze zelf ook vreselijk vinden en afkeuren. En dit zijn schooljongens, jongens van 14, 15, 16 jaar die hun best doen om straks hun havo- of vwo-diploma te halen. Die verre van op een fundamentalistische manier met hun geloof bezig zijn, of er zelfs helemaal niet mee bezig zijn. Jongens die willen studeren, reizen, geld verdienen. Jongens met dromen en ambities, net zoals mijn zoon die heeft. Maar dus ook jongens die bewust en onbewust worden beoordeeld en veroordeeld op alleen hun naam en voorkomen. Jongens (en meisjes!) die dus met 1-0 achterstand moeten beginnen omdat er nu eenmaal over een kam geschoren wordt.
De telefoon van mijn zoon piept. Berichtjes komen binnen. Soufiane, een van zijn vrienden, is in Barcelona en liep op nog geen 50 meter afstand van waar alles gebeurde. Hij is gelukkig veilig. Mijn zoon is opgelucht, maar weet ook: geen enkele moslimjongen is op dat moment veilig in de stad.