Martine’s oudste zit op het gymnasium en het gaat goed. Niks meer aan doen, zou je denken. Maar ze voelt zich er altijd een beetje ongemakkelijk bij. Hoe je het ook brengt, met een kind op het gym loop je het gevaar voor hyperouder te worden versleten.
Mijn zoon zit op het gymnasium. Pffft dat is eruit. Ik vind het een lastige, want ik ben er enerzijds trots op (want wie is er niet trots op zijn kind). En aan de andere kant vind ik het een ingewikkelde boodschap. Want ik wil niet dat andere mensen over mij zeggen: heb je háár weer met d’r kind op het gymnasium. Zeker nu ik er een stukje over schrijf.
Dus als mensen vragen hoe het met hem gaat op school, dan houd ik altijd een slagje om de arm. Toen hij in de eerste zat, zei ik altijd ‘dat hij het toch maar moest zien te halen’. Hij ging met nette cijfers over naar de tweede. Ik zeg niet glansrijk, want dat staat ook weer zo opschepperig. Ja, zeg ik dan: “Er zitten in zijn klas ook kinderen die alleen maar negens en tienen halen.” En, dat vertel ik er ook altijd bij: “Wist je zat ze zelfs op het gymnasium een plusklas hebben?”.
Op de basisschool was het een luiwammes. Als hij op school klaar was met zijn werk, dan ging-ie een boek lezen. Nu moet hij best wel iets doen, hoor. En als je het hem zelf vraagt, dan is hij er ontzettend druk met dat huiswerk. Nou vinden wij dat zelf wel meevallen, want hij zit niet tot diep in de nacht te leren en loopt echt niet over van de stress. Nu ik dit dan weer opschrijf, denk ik ook dat jullie denken dat ik hoog zit op te geven over die zoon van mij die op het gymnasium zit.
Ik vind het ingewikkeld als ik in gesprek ben met ouders die kinderen hebben die niet zo makkelijk leren. Als ik dan klaag over het nerd-gehalte mijn kind, of dat het zo’n warhoofd is (en een viespeuk en een sloddervos), dan komt dat over als first world problems. In mijn hoofd dan he. Ik probeer altijd het gesprek zo te draaien, dat het over het andere kind gaat, niet over het mijne. En als dat niet lukt, zeg ik altijd maar: ‘Ik moet ook zien of het nog zo goed gaat als hij in de vijfde zit.’
Gesprekken met andere gymnasium-ouders zijn zo niet erger. Het lijkt wel of ze zichzelf ook altijd inhouden en tegen jou totaal los kunnen gaan. Als in: ‘Die van mij doet hélemaal niks en toch haalt hij het’. Of er komt een verhaal over wat die kinderen allemaal náást school doen en dat ook allemaal heel erg goed.
Laatst sprak ik een vrouw op een feestje die twee kinderen op het gym had en eentje in groep acht. Het was een soort van vanzelfsprekend dat nummer drie er ook heen ging. Ik zei dat ik dat van mijn achtstegroeper nog niet zo zeker wist en dat het misschien ook wel havo/vwo kon worden. Ze sloeg haar hand voor haar mond en zei: ‘o wat erg’.
Hij ís wel een echte gymnsiast, want een echte feitennerd, boekenwurm en behoorlijk studiehoofd. Hij maakt ook grapjes die niet iedereen meteen begrijpt. Maar zijn handen staan compleet verkeerd, en dat ik terwijl ik geloof ook dat je later als elektriciën een betere boterham kunt verdienen dan met zegmaar een Master Journalistiek. Dat gymnasium is echt niet iets om over op te scheppen.
***