Ralph heeft een ijverige puberdochter, eentje die hij niet achter de broek aan hoeft te zitten voor huiswerk of proefwerken. Geen omkijken naar zou je denken. Maar zo werkt dat dus niet merkte hij in de aanloop naar haar eerste proefwerkweek.
Mijn oudste zat pas een paar weken in de brugklas toen ze zei: ‘Ik snap niet dat veel jongens in mijn klas altijd wachten met leren tot het laatste moment.’ Ik glimlachte, want ik wist hoe ze al vanaf dag één ijverig plande. ‘We hebben er geen omkijken naar,’ zei ik verbaasd tegen ouders die hun jongens met tweeën en drieën thuis zagen komen. Ik had medelijden met die arme stakkers: hoe kregen ze hun kind aan de studie?
Een paar weken geleden haalde ik haar op van de atletiektraining. Ze stapte in de auto en waarschuwde me. ‘Pap hou je vast, want ik ga je straks over het laatste drama vertellen.’ Dus ik me vast houden. Toen we een half uur later thuis op de deurmat onze schoenen stonden uit te doen, kreeg ik het vermoeden dat ze het al verteld had.
‘Wat was nou het drama waar je het over had’, vroeg ik voorzichtig.
Ze zuchtte. ‘Van die atletiekwedstrijd natuurlijk’, zei ze. ‘Die is op de zaterdag voor de proefwerkweek.’
‘Maar wat is dan het drama?’ vroeg ik, nog voorzichtiger. Ze rolde haar ogen. ‘Ik MOET die dag leren. Mijn schema…’
‘Maar lieverd.’
‘Nee!’ Ze hield bezwerend haar hand omhoog en liep naar boven. Ik bleef verbaasd achter.
Misschien is het goed om er bij te vertellen dat dit gesprek drie weken voor die bewuste atletiekwedstrijd plaatsvond. Dat ze bovendien al een studieschema had gemaakt voor die drie weken, per dagdeel en per vak, en dat ze in tegenstelling tot haar vader geneigd is zich aan haar schema’s te houden. Oh, en misschien is het ook goed om er bij te vertellen dat ze op haar cijferlijst gemiddeld een acht staat.
Toch was haar stress echt. Gedurende het jaar was haar ijverige hoofd langzaam volgelopen. Hoofdpijn, stress over de cijfers, ook al waren die goed, bang om weg te zakken. De tijd die ze over had voor andere dingen, verdween toen die gevreesde eerste proefwerkweek van haar leven er aan kwam. En nu was haar atletiekwedstrijd ineens ongewenst.
Dus ik naar boven: ‘Lieverd, waar ben je bang voor?’ Voor heel veel, bleek, maar ze wist het niet precies in woorden uit te drukken, en daarom werd ze boos op mij. Dat vond ik wel prettig, soms moet je bliksemafleider zijn. Dus ik zei dat het wel goed zou komen, ook al zag ze nog niet hoe.
’s Avonds toen ik haar naar bed bracht was haar boosheid al lang weer weg. Ze wilde weten hoe ik wist dat het goed zou komen. Ik zei dat ik dat niet wist, maar dat zij het wel wist. Ze schudde haar hoofd. ‘Ik weet niks meer, ik heb altijd hoofdpijn.’ Ik veegde de traan van haar wang: ‘Het komt goed lieverd.’
Toen ik naar beneden liep, dacht ik terug aan het medelijden dat ik had gehad met de ouders van die jongens die niet willen leren. Misschien was mijn taak wel lastiger dan die van hen, want: hoe krijg ik mijn kind van de studie?