Moeders en vaders hadden vroeger hun behoorlijk voorspelbare repertoire aan uitspraken. Maar blijkbaar gaan ze over van generatie op generatie, want dit roep jij nu ook tegen je puber.
Pubers opvoeden? Lees een van onze handboeken! Te koop bij je favoriete boekhandel of in onze winkel.
1. ‘Koud? Dan trek je maar een trui aan.’
2. ‘Deur dicht! We stoken hier niet voor de mussen.’
3. ‘Trek je jas uit, anders heb je er buiten niks meer aan.’
4. ‘Ben je in de kerk geboren?’
5. ‘Heb je poep in je oren?’
6. ‘Wacht maar tot je zelf kinderen hebt.’
7. ‘Nóóit met lege handen lopen.’
8. ‘Dan drink je maar water.’
9. ‘Niet janken, anders geef ik jou wat om te janken.’
10. ‘Het is hier geen hotel, hè.’
11. ‘Als de lantarenpalen aan gaan, dan moet je binnenkomen.’
12. ‘Als je het hier niet bevalt, dan ga je maar naar een hotel.’
13. ‘Niet overal aanzitten! Kijken doe je met je ogen, niet met je handen!’
14. ‘Niet op je stoel wippen, die heeft twee poten in plaats van vier.’
15. ‘Niet zo sloffen, til je voeten op.’
16. ‘Niet zo zuur kijken als de klok slaat dan blijft je gezicht altijd zo staan.’
17. ‘Die stoel is geen kapstok.’
18 ‘Niet oprapen! Misschien heeft er wel een hondje op geplast.’
19. ‘Wat we eten? #1 Hussen, met je neus ertussen.’
20 ‘Wat we eten? #2 Een boterham met tevredenheid’
21. ‘Wat we eten? #3 Stront met streepjes.’
22. ‘Kinderen die vragen worden overgeslagen.’
23 ‘Dan maak je maar zin.’
24. ‘Dan hebben de kaboutertjes het vast gedaan.’
25. ‘We gaan zó eten.’
26. ‘Als je liegt, dan groeien je handen boven je graf.’
27. ‘Verveel je je? #1 Ga maar op je kop staan. Dubbeltjes poepen.’
28. ‘Verveel je je? #2 Ga maar met je tenen spelen.’
29. ‘Verveel je je? #3 Ga een boek lezen.’
30. ‘Niet zo knoeien. Hoe moet dat als je straks bij de Koningin gaat eten?’
31. ‘Kijk eens naar buiten. Zie je daar een geldboom staan?’
32. ‘Het geld groeit me niet op mijn rug?’
33. ‘Dan zoek je maar een baantje.’
34. ‘Wat een zwijnenstal’
35. ‘Ik heb je kamer opgeruimd, maar volgende keer flikker ik alles uit het raam.’
36. ‘Ik heb alles wat op de grond lag met de vuilnisman meegegeven.’
37 ‘Kijk uit met dat mes. Straks snijd je nog in je rug.’
38. ‘Dat kan ook stuk’
39. ‘Voor mij hoeft het niet hoor.’
40. ‘Ben je uit je bed gevallen?’
41. ‘Ja, zo kan ik het ook.’