Jij ging het helemaal anders doen toch? Je werd niet zoals jouw ouders. Dat had je je stellig voorgenomen. Juist. Ergens is er iets misgegaan waardoor je nu toch dingen zegt die je wel heel erg bekend voorkomen.
- En wat voor cijfers had de rest van de klas?
- Misschien straks.
- Vraag maar aan papa.
- Niet te lang douchen!
- Weet ik veel waar je het gelaten hebt.
- Je hebt die broek al drie dagen aan.
- Kan die herrie wat zachter?
- En van haar ouders mag het wel?
- Als je vader het goed vindt, dan vind ik het ook goed.
- Nee, je mag niet blijven slapen, je komt nu naar huis!
- Hang die jas eens op!
- Wacht maar tot je zelf kinderen hebt.
- Ik zeg het nog één keer.
- Deur dicht! Ik stook niet voor de hele buurt.
- Het kan mij niks schelen of andere kinderen het wel mogen: ik ben jouw moeder!
- Tsja, we moeten allemaal wel eens iets doen wat we niet leuk vinden. Denk je dat ik zin heb om de was te doen?
- Later mag je het allemaal helemaal op je eigen manier doen!
- Heb je de huissleutel bij je?
- Het geld groeit me niet op de rug.
- Waar een wil is, is een weg.
- Oh, dan hebben de kaboutertjes het zeker gedaan?
- Wacht maar tot jij later de rekeningen moet betalen.
- Dan máák je maar zin.
- Heb je wel wat te eten mee voor onderweg?
- Ben je nou helemaal betoeterd!
- Het kan me niet schelen of andere kinderen het wel mogen.
- Eet met je mond dicht.
- Dan ga je toch daar wonen?!