Het is natuurlijk ontzettend leuk als je een verliefde puber hebt. Toch? Die prille liefde, die vlinders in de buik. Klopt. Al is dat bankhangen met die liefde in jouw woonkamer een stuk minder leuk. Zit je dan met twee van die zuignappen.
50 dingen die ik denk als mijn puber met haar verkering op de bank zit te zoenen
- Kijk nou, twee van die verliefde kuikentjes, dat is toch best schattig.
- Ik weet nog goed toen ik voor het eerst verliefd was, op Hugo uit de tweede klas.
- En mijn eerste echte zoen kreeg ik ook van hem.
- Zou mijn dochter al met hem zoenen?
- Ik neem aan van wel, ze hebben toch verkering?
- Hoe oud was ik eigenlijk? Ook 16 denk ik.
- Oh, ze zoenen dus wel.
- Op mijn bank.
- Terwijl ik ook in de kamer ben.
- Ehm, kan dat ook wat minder?
- Jongens, hou die tongen eens binnen.
- Jeetje, hij eet haar bijna op.
- Oh, ze zijn klaar.
- Oh nee, ze happen alleen maar even naar adem.
- Ik kan me niet herinneren dat ik met mijn verkering thuis op de bank lag.
- Ik stond onder een tunneltje.
- Of in een steeg.
- Dat was best koud.
- Maar we hadden tenminste geen pottenkijkers.
- Zegt hij nou echt dat hij van haar houdt?
- Lieve hemel, die jongen is 17, wat weet hij nou van liefde.
- Oh, mijn dochter houdt ook van hem.
- Weer zoenen.
- Het lijken wel twee zuignappen.
- Hebben ze eigenlijk wel door dat ik ook gewoon thuis ben?
- Ik denk het niet.
- Ah. Ze hebben pauze.
- Zegt mijn dochter nu echt ‘schatje’ tegen hem?
- Zij hij ‘lieverd’ tegen haar?
- Het is best wel een klef gedoe.
- Of ben ik nu jaloers?
- Wanneer zei iemand hartstochtelijk ‘schatje’ tegen mij?
- Toch maar eens De Man diep in zijn ogen kijken.
- De pauze is voorbij.
- Dat lijkt me niet lekker zoenen, zo na een zak chips.
- Al hebben zij er geen last van zo te zien.
- Is haar blouse nu een stukje open?
- Waar zijn zijn handen eigenlijk?
- Ik durf geloof ik niet meer te kijken.
- Ik ga wel heel hard opruimen, dan horen ze tenminste dat ik er ben.
- Helpt niet.
- Stofzuigen dan.
- Helpt ook niet.
- Hoe. Lang. Kun. Je. Zoenen?
- Wacht, er komt beweging in.
- Ze gaan naar boven.
- Ze gaan naar BOVEN?
- Ik ga NU thee zetten.
- En ze koek aanbieden.
- Het is toch maar beter dat ze op die bank blijven zitten.
***