De jongste zoon van Marloes’ vriendin Sandra kreeg aan het einde van de tweede klas ineens andere vrienden. Met een ervan zette hij het op een zuipen. Sandra kan er eigenlijk alleen maar boos over zijn.
Sandra: ‘Pas maar op’, zei een vriendin. Als ze veertien zijn, gaat het beginnen. Voor puberhorrorverhalen ben ik alleen echt te nuchter. En als ik dan dacht aan die twee voetbaljongens van mij. Het zijn nog van die stuiterballen. Altijd in voor alles, vooral je jongste. Als iemand komt vragen of hij buiten wil spelen dan staat hij bij wijze van spreken al buiten met zijn jas aan.
Aan het einde van de tweede klas was dat veranderd. Hij ging niet meer om met jongens van zijn team en de oude club uit groep 8 liet hij ook links liggen. Hij ging om met ‘een stel andere jongens van school’. Kan ik die moeder bellen?, vroeg ik, toen hij te kennen gaf dat hij daar ging logeren. Toen ik haar aan de lijn had, had ik al spijt. Ze klonk volstrekt normaal, alsof ze een vriendin was. De volgende dag was hij wel wat moeiig. Maar hé, ze hadden de hele nacht liggen keten en cola gedronken. Ik haalde mijn schouders op, natúúrlijk slaap je dan niet.
Een paar weken later zou er een verjaardagsfeestje zijn. Bij dezelfde jongen. Gamen, hangen, slapen. Ik vond het best, als hij de dag erna maar wel terug was voor voetbal. Hij beloofde het. Dus hij ging met een rugzakje en een pyjama en tandenborstel naar zijn nieuwe vriend en nog wat jongens.
Ik had een borrel een een feestje en had niet zo’n zin en was best vroeg naar huis gegaan en zat nog wat te Netflixen met een kopje thee, toen ik zijn naam zag oplichten in het scherm. Ik had niet mijn zoon, maar die andere jongen aan de lijn. “Mevrouw, u moet komen. Er is iets niet goed met Stijn.”
De jongen had ook niet echt een vaste stem. “We hebben Apfelkorn gedronken en nu is hij in slaap gevallen.” Terwijl ik de autosleutels zocht, vroeg ik waar hij was. ‘Wfldern’, zei die jongen. Hij herhaalde het nog een paar keer, maar nog steeds verstond ik het niet. Bezopen als hij was, had hij wel de locatieherkenning van Whatsapp aangekregen. Daar ging ik: een moeder die op weg was naar haar in coma gezopen kind.
Ik was in paniek, maar ook laaiend en dat tegelijkertijd. Daar stonden de drinkebroers, bij een bankje. De ene nog bezopener dan de andere. Gelukkig zat Stijn weer overeind. Hij had zijn ogen weer open. “Ik neem Stijn mee”, zei ik tegen de vriend. “En ik bel je moeder.” Toen ik de moeder de locatie had doorgegeven, zette ik Stijn op de achterbank, met een plastic zak. Toen ik optrok, ging hij over zijn nek. Half in de zak, half op mijn achterbank.
Eenmaal thuis, zette ik hem onder de douche. Hij ging huilen, als een peuter. Het kwam uit zijn tenen, zijn hele lijf schokte. Daardoor kreeg ik bijna medelijden met hem. Maar de woede kreeg snel weer de overhand. Ik kon hem wel slaan. “Ik hoop dat jij morgen de kater from hell krijgt”, beet ik hem toe en stopte hem in bed.
Hij heeft de volgende dag gevoetbald. Dat moest van mij. ‘s Avonds een vent, ‘s ochtends een vent, dat werk. Hij speelde als een krant en de trainer was boos. Dat betekende de volgende training tien rondjes om het veld. Net goed.
Als je kind veertien is, dan denk je niet aan drugs en alcohol. Dan ga je niet checken of er misschien toch geen wiet in zijn schooltas zit, laat staan flessen apfelkorn. Want hoe zouden ze moeten weten hoe ze eraan moesten komen? Wel dus. Want de fles apfelkorn kwam uit de vriezer bij… mij. Hoe hij op het idee is gekomen… ik begrijp het nog steeds niet. Hij is potdorie nog maar twee jaar van de basisschool af.