Hoewel we vaak genoeg ‘Jij komt zó uit de vorige eeuw’ naar ons hoofd geslingerd krijgen, zijn we blijkbaar hip genoeg om allerhande spullen van ons te lenen of in te pikken.
- Mascara – ‘Hoezo die is alleen voor jou? Ik kan toch wel een beetje lenen? Die van mij is op, moet ik dan zonder de deur uitgaan? Ik dacht het niet.’
- Sneakers – ‘Ja, maar die van mij zijn nat/oud/stuk/te klein/niet leuk en wat geeft het dan als ik die van jou aantrek?’
- G-Star trui – ‘Zeg nou eerlijk, mij staat-ie toch veel beter?’
- Telefoon – ‘Mijn telefoon is stuk/leeg/werkt niet meer/heeft geen geheugen meer, en ik kan toch niet onbereikbaar zijn?’
- Rugzak – ‘Waar moet ik anders mijn gymspullen in doen?’
- Fietssleutel – ‘Het is toch makkelijker als die op mijn kamer ligt? Anders moet ik er steeds naar zoeken als ik jouw fiets pak.’
- Buskaart – ‘Ehm, die van mij is, ehm, een beetje kwijt.’
- Sportshirt – ‘Maar die zit gewoon heel lekker.’
- Hardloopbroek – ‘En die zit ook gewoon heel lekker.’
- Shampoo – ‘Die kan beter hier liggen anders gebruikt iedereen het maar, toch?’
- Koptelefoon – ‘Ik ben die van mij kwijt, en jij gebruikt deze toch nooit? Oh wel? Nou ja, dat delen we deze vanaf nu, oke?’
- iPad – ‘Ik krijg van jou geen iPad, dus dan is het toch normaal dat ik die van jou leen?’
- Nagellak – ‘Maar jij hebt die kleur wel, en ik niet.’
- Föhn – ‘Hoezo die moet in de douche liggen zodat we die allemaal kunnen gebruiken? Je denkt toch niet dat ik jouw föhn met anderen deel, of zo?’
- Servies van oma – ‘Ja hoor eens, ik kon geen andere kopjes vinden.’
- Goed verstopte chocolade – ‘Had je deze verstopt? Oh, nou ja, ik kwam het gewoon tegen hè.’
- Tijdschriften – ‘Ben ik te jong voor jouw magazines? Waar slaat dat nou weer op?’
- Oorbellen – ‘Ik had zwarte nodig. Die van mij? Ja, die kan ik dus niet vinden.’
- Serum – ‘Wat goed voor jouw huid is, is toch ook goed voor die van mij?’
- Dagcrème – ‘Ik kan er toch niks aan doen dat dat potje 50 euro kost?’
- Neusspray – ‘Mijn neus is verstopt, nou goed?’
- Skisokken- ‘Maar ze zijn zo lekker warm, en we gaan toch niet op wintersport.
- Sjaal – ‘Het was echt koud vanochtend, dus ik dacht dat jij het dan wel goed zou vinden als ik jouw sjaal zou omdoen. Je wilt toch niet dat ik ziek word?’
- Handschoenen – ‘Die passen zo goed bij je sjaal, vandaar.’
- Doucheschuim – ‘Ik gebruik dit om mijn kamer lekker te laten ruiken, daar is toch niks mis mee?’
- Kaasschaaf – ‘Ja, ik weet ook niet hoe dat ding hier komt, hoor.’
- Theepot – ‘Waarom moet ik die weer in de keuken terugzetten? Is toch handig als die hier staat?’
- Bril – ‘Ja, ik moest even een selfie met een bril maken om te kijken of ik een brillenhoofd heb.’
- Laptop – ‘Die van mij is oud/stuk/lelijk/langzaam/versleten, en die van jou niet, dus…’
- Maizena – ‘Hoe denk je anders dat ik slijm kan maken?’