Pubers zijn echt de beroerdste niet. Ze helpen graag een handje mee in huis, verzorgen zichzelf, en houden rekening met hun andere huisgenoten. Tenminste, dat doen ze allemaal bijna. Want…
- De sokken naast de wasmand – ‘Oh, ze moeten erín?’
- De afwasmachine wordt voor de helft’ uitgeruimd – ‘Hoezo álle bekers en bestek?’
- Ze gooien alleen één shirt in de was – ‘Je kunt de rest toch gewoon uit mijn kamer pakken?’
- Van de drie dingen die je hebt gevraagd om in de supermarkt te halen, halen ze er maar één – ‘Je bedoelde niet of of, maar en en?’
- Ze staan op en glijden zonder omkijken hun bed uit – ‘Bed opmaken? Als je kussen maar recht ligt, toch?’
- Tandenpoetsen is een dingetje I – ‘Wat is er mis met spoelen met een lik tandpasta op je tong?’
- Tandenpoetsen is een dingetje II – ‘Van kauwgom krijg je toch ook schone tanden?’
- Ze gaan ongewassen de deur uit – ‘Hoezo is met een droge handdoek over je gezicht vegen niet goed?’
- Ze laten hun bord op het aanrecht staan – ‘Opruimen? Wat maakt het uit als het er vanmiddag nog staat?’
- En hun glas ook – ‘Wat bedoel je met je hebt het daar niet gevonden?’
- Ze leggen hun oplader zomaar ergens neer – ‘Hoezo een vaste plek? Dan raak ik het toch kwijt?’
- Vergeten hun sleutels – ‘Die deur hóeft toch niet op slot?’
- Spelen hun muziek onverstaanbaar af – ‘Je kunt toch ook je vingers in je oren stoppen?’
- Houden hun laptop niet echt heel – ‘Hoezo laptops stuiteren niet?’
- En hun telefoon ook niet – ‘Als het per ongeluk uit mijn handen valt als ik sta te dansen telt het niet, toch?’
- Ze kunnen niet matigen met deo – ‘Wat bedoel je met die bus hoeft niet leeg?’
- Behoorlijk hun brood beleggen is lastig I – ‘Ketchup en hagelslag is gewoon lekker, toch’?
- Behoorlijk hun brood beleggen is lastig II – ‘Als er geen hele pot chocopasta opzit proef ik toch niks?’
- Behoorlijk hun brood beleggen is lastig III – ‘Maar op elke tosti liggen toch tien plakken kaas?’
- De keuken netjes achterlaten is óók lastig– ‘Maar wat jij rommel vindt, kan ik toch netjes vinden?’
- Ze zetten niet hun schoenen in de kast – ‘Je kunt zelf toch ook uitkijken waar je loopt?’
- Ruimen hun gymtas niet op – ‘Ik heb het over twee dagen toch weer nodig?’
- Denken hun stem te temperen – ‘HOEZO PRAAT IK HARD?’
- Evenals zachtjes op de trap lopen – ‘Ja, het is middernacht, en?’
- Ze geven knuffels op maat – ‘Wat bedoel je met ik krijg geen lucht?’