Wat als je zoon midden in de nacht door vrienden naar het ziekenhuis wordt gebracht? Saskia dacht altijd dat ze compleet in paniek zou raken. Maar gek genoeg reageerde ze juist heel rustig.
Afgelopen weekend werd ik om twee uur wakker gebeld door mijn zoon. ‘Hoi mam, schrik niet, maar ik ben gevallen en mijn pols staat raar en doet zo’n pijn dat ik steeds flauw val. Er komt zo een ambulance. Ik bel je later wel. Het komt goed’
Het komt goed
Het komt goed. Zijn woorden hadden iets geruststellends. Zoals ik vaak troostend ‘het komt goed’ tegen hem had gezegd toen hij klein was, werd dat nu door datzelfde kind tegen mij gezegd. Het rare is dat mijn verwachte reactie: in paniek raken en hyperventilerend allerlei vragen op hem afvuren om daarna halsoverkop in de auto te springen om mijn bloedje te redden, uitbleef.
Ik deed iets wat a-typisch was, gezien mijn enigszins curlingouder-achtige karakter als het op mijn kinderen aankomt: ik schrok niet, ik raakte niet in paniek. Ik hield me vast aan de woorden die net zo resoluut waren uitgesproken: het komt goed. Woorden die onverwacht als een warme deken om me heen vielen en zich als een soort mantra aaneenregen in mijn hoofd. Het is niet erg dat hij midden in de nacht is gevallen, want het komt gewoon goed.
Het Grote Loslaten
Je puber loslaten, ik vind het een van de lastigste dingen om te doen. Ik wil hem aan de ene kant het vertrouwen geven dat hij het kan en aan de andere kant wil ik bovenop hem zitten om allerhande gevaar dat op hem af komt met een lightsaber verjagen. Maar mijn zoon is achttien en dan begint het Grote Loslaten pas echt, want volwassen en dus kan hij het allemaal zelf. En dat kan hij ook. Alleen ik kan het soms niet zo goed.
Zo’n volwassen puber bevindt zich voornamelijk in zijn eigen biotoop. Een wereld die steeds onzichtbaarder wordt voor mij en zich steeds verder buiten mijn periferie afspeelt. Ik weet ongeveer waar hij is, bij die en die thuis, op een feest daar en daar, maar de juiste parameters ontbreken. Ik ken lang niet meer al zijn vrienden. Ik hoor soms namen waar ik helemaal geen gezicht bij kan oproepen.
Naar het ziekenhuis
Een kwartier later word ik gebeld door M., de naam zegt me niks. Hij is een vriend van mijn zoon, legt hij snel uit. ‘We gaan nu met de ambulance naar het ziekenhuis, mevrouw. Ik blijf bij hem. Alles komt goed.’ Ook nu had ‘Alles komt goed’ een geruststellende werking. Een kwartier later belt M. weer. ‘We zijn nu bij de Eerste Hulp en zitten in behandelkamer 3. De arts is net geweest, er is een foto gemaakt. Hij heeft een dubbele botbreuk, veel pijn en is heel moe. Maar ik ben bij hem. Alles komt goed.’
Als ik later behandelkamer 3 binnenloop zit M. naast het bed van mijn zoon. Hij geeft mij het paspoort, telefoon en portemonnee van mijn zoon die uit zijn zak waren gevallen toen ze hem in de ambulance hadden gehesen en vertelt wat er is gebeurd. Dat mijn zoon over een hekje wilde springen, omdat hij vrienden in de rij voor een club zag staan. En dat dat niet helemaal goed ging en hij op zijn pols was gevallen. En dat ze de ambulance voor hem hadden gebeld, omdat zijn pols haaks op zijn arm stond. En omdat M. samen met mijn zoon uit zou gaan, vond hij het niet meer dan normaal dat hij ook mee ging naar het ziekenhuis. ‘Samen uit, samen thuis, mevrouw.’
Kijkje in de puberwereld
De rest van de nacht zat ik met M. naast het bed van mijn zoon. Het was een ingewikkelde breuk, er moest een arts komen en nog een andere arts, de arm moest worden gezet, het ketamine-roesje dat voor verdoving zorgde tijdens het zetten moest uitwerken, en al die tijd bleef M. in het ziekenhuis. Hij zei soms, als mijn zoon pijn had of in de war was van die ketamine, tegen hem dat het goed zou komen. Maar hij zei dat misschien nog wel meer tegen mij.
In de steriele omgeving van kamer 3 kreeg ik onverwacht een les loslaten. Ik denk altijd dat die grote buitenwereld mijn kind opslokt, dat hij wordt beroofd, in het water valt, tegen een bus aanloopt, verdwaalt of wordt ontvoerd. Gedachtes die nergens op zijn gestoeld, maar in mijn brein zijn vastgeklonken – wat gebeurt als je je gedachten op hol laat slaan.
Dat doemdenken van mij werd, terwijl ik naast het ziekenhuisbed waar mijn zoon in lag zat, behoorlijk afgebroken. Want nadat mijn zoon was gevallen had een van die vrienden in de rij hem opgevangen en even later was er een meisje bij ons uit de buurt die daar ook toevallig was bij hem komen zitten. Iemand van de club was komen checken wat er gebeurde en had de ambulance gebeld. En met z’n vieren hadden ze naast mijn zoon gezeten en met en bij hem gewacht.
Het komt altijd goed!
Ineens realiseerde ik me dat er altijd iets met mijn zoon kan gebeuren. En dat ik negen van de tien keer er dan niet bij zal zijn. Maar dat er wel altijd mensen zijn die helpen. Vrienden, omstanders, voorbijgangers, toevallig passerende buurtgenoten. Het loslaten wat ik soms zo moeilijk vind, leek ineens wat minder moeilijk. Het is gewoon vertrouwen hebben dat het goed komt. Dat wat pubers, zeg maar, ook doen. De manier waarop zij het leven zo vol vertrouwen omarmen is een les voor de meeste volwassenen, in ieder geval voor mij.
Pubers denken namelijk niet het bekrompen ‘ja maar’ of ‘wat als’, maar ‘doen we’ en daar zit zoveel meer openheid en ruimte in. Toen mijn zoon viel werd hij van de straat opgeraapt omdat zijn vrienden dachten: ‘doen we’, de jongen van de club belde een ambulance omdat hij dacht ‘doen we’ en M. ging mee naar het ziekenhuis omdat hij op zijn beurt ook dacht ‘doen we’. Als zij allemaal hadden gedacht ‘ja maar’ of ‘wat als’ dan had de avond er misschien wel heel anders uitgezien.
Vroeg in de ochtend mochten we naar huis. Ik zette M. voor zijn deur af en reed met mijn zoon naar huis. Gelukkig is alles goed gekomen, zuchtte ik opgelucht. ‘Tuurlijk mam’, zei mijn zoon vermoeid terwijl hij zijn arm in het gips ondersteunde. ‘Dat zei ik toch? Het komt altijd goed.’