Het is bekend: als moeder kun je gewoon niet ziek zijn – sorry vaders, jullie trekken gewoon de dekens over jullie hoofd en laten de wereld voor wat het is. Maar hoe ziek we ook zijn en hoe beroerd we ons ook voelen, die pubers blijven een beroep op ons doen.
- Waarom lig je in bed?
- Je blijft de hele dag in bed liggen?
- Maar je komt er straks toch wel gewoon uit?
- Wat bedoel je met nee?
- Je voelt je niet zo lekker?
- Je ziet er anders gewoon uit, hoor.
- Oh, je bent ziek.
- Maar gisteren was je toch niet ziek?
- Je ziet er helemaal niet ziek uit.
- Kun je een tosti voor me maken?
- Maar ik heb er geen tijd voor.
- Weet jij hoe laat ik naar school moet?
- Weet jij waar mijn tas is?
- En dan weet je zeker ook niet waar mijn sleutels zijn? En mijn nieuwe trui?
- Maar papa weet dat allemaal óók niet.
- Papa zegt dat hij alleen koffie kan maken.
- En dat vind ik geen eens lekker.
- Ik moet van papa vragen of je de hond wel nog even uit kan laten.
- Nee? Waarom niet, je bent toch gewoon thuis?
- Omdat je koorts hebt, dat is toch niet zo erg?
- Maar je kan toch nog praten!
- Kun je toch niet even opstaan?
- Je valt om? Dat geloof ik niet.
- Heb je toevallig wel mijn lunch gemaakt?
- Wat bedoel je met nee?
- Hoe moet ik dat dan doen? Zelf smeren?
- Ziek zijn is overschat, hè.
- Ik ken niemand die nu ziek is.
- Weet je zeker dat je ziek bent?
- Wel lekker dat je nu gewoon een dag vakantie hebt.
- Maar anders kom ik te laat.
- Lekker dan, je wilt toch ook niet dat ik me morgen om 8 uur moet melden?
- Nee, ik voel niet wat jij voelt.
- Maar volgens mij valt het wel mee met dat ziek zijn, toch?
- Heb je mijn gymkleren gezien?
- In de was? Is het schoon of vies?
- Maar wat moet ik dan aan?
- Zelf wassen? Ik weet geen eens hoe de wasmachine open gaat.
- Op een knopje drukken?
- Kun jij het niet gewoon voor me doen?
- Papa is naar zijn werk, kun jij me even naar school brengen?
- Ben je straks als ik thuiskom wel op?
- Je kunt toch niet de hele dag in bed liggen?
- Wel als je zo ziek bent?
- Het kan nooit zo erg zijn als toen ik ziek was.
- Dat was pas echt ziek zijn.
- Ik voelde me veel beroerder dan jij.
- Ik ging bijna dood.
- Ik had eigenlijk een bijna-dood-ervaring, hè.
- Wat bedoel je met ‘ik wil rustig ziek zijn’?
- Ik wil ook wel een dag in bed liggen.
- Maar dat mag nooit van jou.
- Jij zegt altijd: ‘ga maar naar school, daar knap je van op’.
- Dan kun jij toch ook gewoon naar je werk gaan?
- Kotsen? Gatver, dat hoef ik toch niet te weten.
- Ik ga, want hier heb ik geen zin in.
- Nee, ik heb geen tijd om een glas water voor je te pakken.
- Een beschuitje voor je maken? Dat kan nu niet, hoor.
- Je maakt vanavond toch wel het eten klaar?