De puberdochter van Ralph MOEST echt nieuwe kleding, en dus toog hij met haar naar de stad voor de aanschaf van een nieuwe garderobe. En stapte in een voor hem heel nieuwe wereld. Zo was het bijvoorbeeld lastig om verschillen te zien tussen de mooie en ‘ieuw-nee-lelijke’ kleding.
De oudste had weer eens NIKS MEER om aan te trekken. Dus ik trok haar kast open, wees een stapel truien aan, en zei ‘En dat dan’ zoals een vader dat behoort te doen. Geheel volgens traditie werd die vraag wegge-tsss’t. Een tsss is altijd een prima argument, vindt mijn oudste.
Oogrol
Goed. Wij dus naar de stad. Dat was tenminste het plan, maar bij de voordeur zakte ze in elkaar: ‘Dit kan echt niet’. Ik vroeg wat ‘dit’ was, want ik zag het niet. Het was iets met haar schoenen en haar broek. Iedereen op straat zou haar uitlachen. Ik zag na haar uitleg nog steeds niet wat ‘dit’ was. ‘Dat heb je toch altijd zo?’ zei ik. Ze gaf me een oogrol. Ik vroeg of ze dacht dat iedereen op straat naar het randje tussen haar broek en haar schoenen zou kijken en zei er bij dat ik in ieder geval vermoedde van niet. Dat hielp niet. Maar ze ging toch mee. Ik zei dat ik trots op haar was. Ik denk dat ik het meende.
Inwisselbare winkels
Het was belachelijk druk in de winkelstraat, maar de oudste vond het ‘juist heel rustig’. Ik zei dat ik in één minuut al drie keer bijna tegen iemand aan was gelopen. ‘Lekker handig van je,’ antwoordde ze en ze liep een winkel in. Ze wilde eerst even ‘scannen’. Ik vroeg wat dat was. Dat was kijken, maar dan anders. We scanden vier winkels. Na het scannen kwam het echte shoppen. Winkel één sloeg ze over, omdat die winkel écht niks voor haar was. Mij was juist opgevallen dat alle vier de winkels volstrekt inwisselbaar waren. Ik besloot deze analyse niet met haar te delen.
Ze pakte een grote tas van een rek en begon die te vullen met kleding die ze wilde passen. ‘Wat handig,’ zei ik over die tas. Ze reageerde niet. Na twee rekken draaide ze zich om en vroeg of ik ‘daar’ wilde gaan staan, omdat ze nerveus van me werd. Bij ‘daar’ wapperde ze met haar vrije hand naar een hoekje naast de trap waar nog meer vaders stonden. Ik ging niet bij ze staan, want er zijn grenzen. In de hoek die ik uitzocht was het minder druk. Dat kwam waarschijnlijk doordat boven mijn hoofd een grote luidspreker hing, waaruit muziek klonk van een genre en op een volume dat alleen bedoeld kon zijn om hangvaders weg te jagen.
Paskamers en spiegels
Na het derde liedje mocht ik mee naar de paskamers. Ik ging zitten op een stoel naast de spiegel. Ze liet me een rij ogenschijnlijk identieke shirts en truien zien met bij elk stuk de vraag wat ik er van vond. De witte met twee blauwe strepen vond ik het leukst, zei ik, ook al zag ik het verschil met de drie andere witte truien niet echt. Als mijn lukrake mening anders was dan die van haar, schudde ze haar hoofd met een lachje. Bij één trui had ik wel meteen een duidelijke mening. Ik zei dat ze een blote navel had. ‘Ja, en?’ zei ze toen. Ik zei dat ik dat geen goed idee vond. Ze haalde haar schouders op. Een ouder meisje dat naast haar stond te passen zei tegen haar dat ze de vorige trui mooier vond. ‘Oh dank je,’ zei mijn dochter. Ze glimlachte en keek nog een keer in de spiegel.
Bij de kassa zei ze dat ze heel tevreden was. ‘Bedankt pap,’ zei ze. Ik zag dat ze die witte trui met die twee blauwe strepen had uitgekozen. En die naveltrui niet. Ik betaalde zonder daar iets over te zeggen. Thuis zei ik dat ik niemand in de stad had zien lachen om het randje tussen haar broek en haar schoenen. ‘Dat komt doordat jij nooit oplet,’ antwoordde ze.