Martine verbaast zich erover dat ouders van pubers over gevaarlijke zaken als drank en drugs in onderhandeling gaan. Sommige dingen moet je namelijk gewoon verbieden.
Onlangs betoogde ik in een post dat het dragen van oordopjes op de fiets levensgevaarlijk is. Een trauma-arts uit het Amsterdamse UMC zag namelijk regelmatig de afschuwelijke gevolgen hiervan. Ik schreef te hopen dat deze dingen nog eens verboden zouden worden. In ieder geval verbied ik mijn kinderen met muziek op door het verkeer te gaan, één vrachtwagen die ze niet horen aankomen en hun leven is afgelopen.
Natuurlijk hoop ik dan altijd dat iedereen het met me eens is, maar in dit geval was dat niet zo. Sommige ouders vinden het wel oké om hun kinderen met één dopje in de oren te laten fietsen. Een andere zei dat haar kinderen wel met extra dure, hallo 150 euro!, geluid-doorlatende koptelefoontjes op mogen fietsen. Weer iemand anders vond dat je best met een koptelefoon op kon fietsen. Ze deed het namelijk zelf ook. En bovendien in de jaren tachtig zaten we toch ook allemaal met een walkman op de fiets en haar was ook niets overkomen.
Nix18
Dezelfde drogredenering kom ik regelmatig tegen als het over pubers en drank gaat. Bij mij thuis geldt ‘Niks onder de achttien’. Gewoon niet. Punt. Want: alcohol is slecht voor puberhersenen. Dat is wetenschappelijk bewezen en ik houd graag de hersenen van mijn pubers een beetje heel.
Als het om alcohol gaat reageren zijn ouders vaak makkelijk: een biertje thuis moet wel kunnen. Want: je kunt ze beter thuis leren drinken dan dat ze dat in een donker steegje doen. Een andere redenering, die een beetje overeenkomt met de walkman op de fiets is dat mensen roepen dat ze al dronken toen ze vijftien waren en het met hen ook goed is gekomen. Maar in de jaren tachtig was er veel minder bekend over de schadelijke gevolgen van drank en sigaretten, dus je mocht op je veertiende gewoon bessen-ijs bestellen in de kroeg en Marlboro Lights kopen. Ik heb het ook gedaan. En nee, ik heb geen longkanker en geen hersenschade -denk ik- maar inmiddels weet ik wél hoe slecht het is.
Inspraak
Mijn kinderen hebben best veel inspraak. Ik vraag bijna iedere dag wat ze willen eten, ze mogen meepraten over waar we heen gaan op vakantie en ik vraag ze naar hun mening over hoe wij, zeg maar, functioneren. Maar sommige dingen zijn niet onderhandelbaar. Dat zijn die dingen waarvan ik zeker weet dat ze slecht en gevaarlijk zijn: alcohol voor hun achttiende drinken en met oortjes in op de fiets zitten. Maar ook je telefoon mee naar bed nemen, want als opgroeiende puber heb je je slaap hard nodig.
En pubers gaan natúúrlijk ook over de schreef en ik betrap die van mij regelmatig op met muziek op op de fiets zitten en nachtelijke sessies op hun mobiel. Ik heb wel een keihard argument om hen die apparaten afhandig te maken, namelijk: IK WIL HET NIET HEBBEN. En dan leg ik weer uit waarom ik het niet wil hebben. Omdat ik weet dat het gevaarlijk is, omdat ik ze wil beschermen en omdat ik van ze houd.
Mening van hun ouders
Waarom ik dat doe? Omdat het bewezen is dan pubers zich nog altijd het meeste aantrekken van de mening van hun ouders. Maar ook omdat het eigenlijk veel makkelijker is om ‘nee’ te zeggen, want met mitsen en maren en marchanderen worden de grenzen steeds vager en schuiven op. Dat maakt discussiëren met pubers alleen maar lastiger. Alle partijen hebben er dus belang bij dat jij als ouder ‘nee’ zegt.
En nee, het is geen 100 procent garantie dat je puber het niet doet. Maar als hij of zij het dan toch doet, dan is dat in ieder geval een aanleiding tot een goed gesprek over alcohol drinken, het dragen van oortjes op de fiets of schermtijd.