Op vakantie gaan met je Playstation én televisie onder je arm, zoiets kan alleen een puber bedenken. Maar of het een slecht idee is valt te betwijfelen. Want waarom zou je het niet doen?
Ja, ik had het goed gehoord, zei mijn zestienjarige zoon toen hij zijn vakantieplannen ontvouwde. Hij ging met vijf vrienden naar Texel, in een huisje, en ze namen allemaal hun Playstation én televisie mee. Ik was over alles in die zin verbaasd. Dat hij en zijn vrienden zelfstandig een vakantie hadden geboekt, dat ze voor een behoorlijk luxe optie, een huisje in plaats van een tent, hadden gekozen, maar bovenal van het feit en dat ze hun game-attributen meenamen. Want waarom zou je dat in godsnaam doen?
Mijn zoon vond het echter de gewoonste zaak van de wereld. Want waarom zou je dat niet doen? Welk argument ik ook voor zijn voeten gooide: wat als het stuk gaat, wat als het valt, wat als je het onderweg vergeet – niet helemaal ondenkbaar voor mijn tikje chaotische puber, hij bleef het een goed idee vinden. En welke reden ik ook gaf dat het echt niet handig was was om met je televisie op vakantie te gaan: te groot, te zwaar, te veel gedoe, te veel sjouwen, hij vond dat ik me druk maakte om niks. ‘Dan zit je op dat mooie eiland en ga je gamen’, mopperde ik. ‘En hoe leuk is het als jullie ieder voor zich naar zo’n scherm staren, waarom ga je dan met elkáár op vakantie’, roeptoeterde ik nog even door. Maar de puber haalde alleen maar zijn schouders op. Het was zijn vakantie en hij bepaalde wat mee ging. Bovendien, dan waren ze eindelijk verlost van die klagende en zeurende ouders die om het uur riepen dat het genoeg was en dat ze moesten stoppen.
Fulltime gamen
Eerst dacht ik nog dat hij en zijn vrienden, die thuis ook allemaal ouders hadden die dit plan uit hun hoofd probeerden te praten, zouden bijdraaien. Dat ze zouden inzien dat het toch niet zo’n goed idee was. En dat het ook best wel onhandig was, want die televisies zijn natuurlijk niet van die tafelmodelletjes.
Na een week of wat was mijn zoon klaar met mijn gezeur en gezever over die Playstation en televisie. Of ik er over op kon houden. Hij mocht toch zeker wel zelf weten hoe hij zijn vakantie invulde? Hij vindt het ook belachelijk dat ik op mijn vakantie eindeloze wandelingen maak, door oude dorpskernen struin en élk kerkje inloop om een kaarsje aan te steken. Maar hoorde ik hem daarover? Nou dan. En dan had hij het nog geeneens over die koffer vol boeken die ik altijd meesjouwde. Dat was pas stom. Én zwaar.
Een puber kijk op vakantie
De dag voor zijn vertrek ging ik er eens goed over na denken. Was het eigenlijk wel zo’n krankzinnig plan? Was dit idee van deze zes zestienjarigen juist niet subliem? Gaat vakantie niet om doen wat graag wil doen? En waarom zou je dan met minder genoegen nemen? Ik begon steeds meer in te zien dat die jongens eigenlijk gelijk hadden. Waarom zou je jezelf van alles limiteren om het feit dat je op vakantie gaat? Ik besprak mijn inzicht met mijn zoon die blij verzuchtte dat ik eindelijk verstandig was geworden.
De volgende dag zette ik zes jongens af bij de boot. Met hun puberlijke gemak hingen ze hun tas op hun rug en namen ze hun televisie onder hun arm, alsof ze nooit iets anders hadden gedaan. En ik was best een beetje jaloers op die heerlijke jongens die nooit beren op de weg zien en het leven benaderen met een ‘alles kan totdat het niet meer kan’.
(Na een week kwamen ze terug, zongebruind en vermoeid. Ze hadden de week van hun leven gehad en waren vooral veel op het strand geweest. En ja, ze hadden ook af en toe gegamed)