Pubers in beweging krijgen is heus zo ingewikkeld niet. Marlies heeft dé truc in handen. ‘Met één blik krijgt de hond voor elkaar wat ons met geen enkele trukendoos is gelukt.’
Met geen tien stokken waren ze nog in beweging te krijgen, die ooit stuiterende hartenlapjes van mij. De ommekeer vond plaats toen ze 12, 13 jaar waren. Iets met hormonen. Iets met chillen. Met beeldschermen, oordopjes en een bank. Behalve wanneer ik riep dat ik Tony’s had, of chips met stokbroodje kruidenbotersmaak (ze leden nog aan selectieve doofheid ook).
Lakse pubers
Ineens begreep ik hoe het mijn vader tot razernij kon drijven als ik vroeger hele dagen op de bank lag met een boek in mijn hand. Of bellend met vriendinnen, of Donkey Kong spelend voor mijn part; zeg maar alles wat we nu met een smartphone zouden doen. Niet dat ik ze het middagen en vakanties lang luieren niet gun hoor – ik snak er zelf ook wel eens naar. Maar er zijn grenzen. Want man o man, gék werd ik van die laksigheid. Wat een gezeur en gesleur om de tafel afgeruimd te krijgen na het eten, de stinkende sokken van de slaapkamervloeren, om überhaupt de deur uit gaan en íets te doen.
En los van dit geneuzel over praktische zaken: gezellig is het ook niet, dat loeren op die schermen, dat apathische hangen op die bank (bovendien: waar kan ík nog zitten, nu die lange ledematen erover zijn gedrapeerd?). Goed voor de ontwikkeling van een goddelijk puberlichaam is het evenmin. En volgens mijn pubers draagt het eeuwige gezeur van hun ouders over het bankhangen ook niet bij aan een warme, vreugdevolle sfeer in het ouderlijk huis.
Pup en puber
Ze gaan braaf eens per week naar hun sportclubje, dat moet gezegd. Maar hoe we ze op die andere zes dagen in een wat actievere modus kregen? We mopperden, zeurden, smeekten, paaiden met extra paaseitjes, kirden om ze mee te krijgen het bos in en de heide op. Niets hielp.
En nu hebben we het achtste wereldwonder in huis gehaald. Het is klein, harig en aandoenlijk: onze pup Jimmy. Het is onvoorstelbaar wat hij voor elkaar krijgt. Eén simpele blik is voldoende om twéé pubers overeind te krijgen om te spelen en toe stoeien met dat dartele bolletje wol. Als ik ’s avonds de hond opjuin met een hysterisch ‘Gaat ‘ie mee?’ staan de kinderen bijkans nog sneller bij de voordeur dan Jimmy. In de speeltuintjes die we onderweg passeren, freerunnen ze over de toestellen en hangen ze op hun kop om elkaar uit te dagen wie het vaakst de voeten kan aantikken (moet je die buikspieren zien!).
Wandelen zonder gezeur
Ze vrágen zelfs of we nog naar het bos gaan. Ik sta versteld als we over paadjes en langs bosmeertjes lopen: geen geslof, geen geslenter, geen gezeur. Ze rennen, springen over sloten, dagen Jimmy uit nóg harder tegen de heuvel op te rennen en als het beest aan het eind van zijn Latijn is, steken broer en zus elkaar de loef af op de trimbaan: kun jij over álle hordes springen? Al hangend aan de monkeybar treden overslaan?
En dat elke dag opnieuw, al drie maanden lang inmiddels. Nee, natuurlijk gaan ze niet om 7 uur ’s morgens hun bed uit om met een slaapkuif en dooie vogeltjesadem door de wijk te struinen met een puppy aan de lijn. En natuurlijk liggen er nog steeds jassen, tassen en vieze sokken op de vloer. Maar wat kan mij dat schelen. De hond scheelt úren in discussies over schermgebruik etcetera, en brengt nog gezelligheid ook. Tijdens het wandelen en stoeien met het beestje hebben we de grootste lol en praten over allerlei kwesties die hen bezighouden. Zelfs mijn man begint om deze redenen nog van de hond te houden.